Gedichten

SPRAAKWATER
(Gedicht uit 1989)

Wat sprak ik veel.
Wat dronk ik gaarne
uit die beker.
Peter BeterWeter,
zondenpreker,
‘k Liet weinig heel.
Voor mijzelf
was ik ook niet zacht.
Thuis werd
heel veel afgedacht,
vaak voor de spiegel,
in een mengeling
van ijdelheid en pijn.
Wie zou ik
zonder dat gezicht
toch kunnen zijn?

Het voelt
als een verademing
om dat smoel
eens dicht te doen,
de lippen
voor geen ander
ding vaneen
dan voor een zoen
of voor als ik zing.
Mummel, mummel.
Hoei, hoei.

MEDITATIE
(Gedicht uit 1985)

Ik zit.
Ineens kwaakt daar
een kikker.
Haast maakt hij mij
aan ’t schrikken.
Ik ontwaak uit mijn verstillen.
Knetterend kraakt zijn kruitloos
vuurwerk in mijn
bijna dode oren.
Niet eerder voelde ik
de lol zo sterk
om zulk vitaal en vrij verstoren.
Durfde ik zelf toch ooit
eens gillen in een kerk!

ZO GRAAG
(Gedicht uit 1987)

Alleen van ver heb ik haar
eens gevoeld, te kort.
Altijd ben ‘k benieuwd gebleven
naar haar diepste doel.
Ze kwam voorbij gedreven,
een lelie,
ontworteld en in een
onbekende stroom gestort.

Vond ze ooit een stille grond
en ook weer rust?
In die vraag voel ik
mijn eigen vaart
en toch ook
het trillen van mijn mond
die haar zo graag
toen had gekust
maar veel te druk was
met gepraat.

FEEKS
(Gedicht uit 1989)

O feeks.
Nu ‘k je rechtstreeks bemin,
vloeit jouw vuur
mijn hart weer in.
Een bittere pijn
schroeit mijn zin
plots dicht en
licht het deksel
van een doodgezwegen put.
Daaronder schreit een kind
een lint van duizend
droog gebleven tranen
om al zijn schrijnende,
afgedwongen wanen.

Ik dacht een man te zijn
maar vind een jongen
die zijn kleine hartje stut.
Jouw heksenkracht test onverwacht
mijn volle mannenmoederhart.
Jouw brouwsel loutert niettemin
mijn smart hoe pijnlijk ook
het mijn jeugd hier bracht.

WAT BLIJFT?
(Gedicht uit 2004)

“De schoonheid van je oorschelp.”
Help.
Dat schrijf ik,
maar deze burgervroomheidstekens
beschrijven nooit
mijn torenhoge droom,
mijn teugelloze stroom
van voelen.

O, onbedoelde,
bandeloze woorden,
ontsnappend uit gestoorde oorden
in mijn gemoed.
Te vlug, te zeer, te veel.
Ik voel de letters nu verdampen
in mijn keel,
zoals water
uit mijn stervend bloed.

Wat blijft er echt?
Wat blijft?
Slechts het voelend feit,
dat ik ontroerd raak
door jouw lijf.
Zo sterk, zo rond,
die zachtheid van je weke,
blije mond.

OUDER & WIJZER
(Gedicht uit 2004)

De getijden in mijn leven
verglijden in een meestal fel,
gedreven streven,
knap gecombineerd met lijden.

Ik moet namelijk van alles en perfect.
Precies daar komen waar ik wil.
Ach, ach…
Mijn dromen in de stille nacht
worden goddank niet vooraf doordacht.
Zo voel ik soms dus onverwacht
de beide zijden van de tijd:
het denkend doel en anderzijds
de vrede van de tijdloosheid.

Dan en daar vraag ík niet hoe
en niet waarom.
Je hoeft niet meer te doen
dan goed te kijken.
Al dat meten en vergelijken,
’t is dom en flauwekul.
De ene mens die wordt beroemd,
de ander blijft een stille nul.
Tja.
De ene klok die tikt,
en de andere die zoemt.

This is it!
Iets Beweegt Van Hier Naar Daar.
‘God.’
Hoe raar.
Hoe mooi. Hoe waar.

FUNCTIE
(Gedicht uit 2004)

Kijk!
Nieuw leven in die bijna dooie boom.
In zijn holte woont een vogelpaar
Van ver wordt de berk zich weer
zijn nut en werk gewaar.

’t Is mei
en op het allerprilste
tsjilpgeluid
stelt hij zijn val
nog even uit.
En de wind zingt
in die dunne,
dorre takken
van die bijna dooie boom:
“Home, Sweet Home,
Sweet Home.”

GEEF GEEN AIDS
(Vertaalde songtekst uit 1986:
“Don’t give a dose to the one you love most.”
(Shel Silverstein)

Geef geen sief aan je hartedief.
Een kuur is vrij duur voor jou en je lief.
Die spuit brengt geheid geen enkel gerief.
Geef geen sief aan je hartehartedief.

Het doet zeer, zo’n zweer.
Het jeukt als je neukt.
Het brandt en het sist,
als j’ in de pot hebt gepist.
Je voelt je betrapt, als je eventjes krabt.
Je bent getast in je kruis,
maar door iets ergers dan luis.

Vrijen is leuk,
maar de kick van ’t geneuk
staat flink op de tocht
in steeds kwaaiere reuk.
Een platje of herpes,
dat is niet zo’n punt als sief
of een druiper
en ’t had nog erger gekund!

WANT!
Geef geen AIDS
aan je vriend of vriendin.
Steek ‘em zonder condoom
nergens meer in.
Het einde is zeker,
al had je lol in ’t begin.

DE MORAAL:
Maakt de angst voor de dood
je leuter onklaar,
pak dan zo’n rubber,
al voelt dat steeds raar.
’t Is beter dan spijt
op een ziekenhuisbrancard.

HOEWEL!
’t Geeft allemaal niets,
als je houdt van elkaar!

HAAGSE TRAMTUNNEL
(Gedicht uit 2004)

Ondergronds beproefd,
boven herboren:
licht aan ieder eind.
Kijk hoe je er in en er uit verdwijnt,
van achteren en van voren.
Hoor hoe hij zoeft!
Voel hoe hij trilt.
Hij leeft en dat
heeft iedereen gewild!

VERLEDEN, HEDEN EN DAN?
(Gedicht uit 2007)

Als een woestijn
die wacht op water,
een dode stoomboot
aan een droge kaai,
ben ik.
Elke klok tikt door naar later,
maar vals val ik naar vroeger,
wegwaaiend blad van dorre bomen.
Wroeging en berouw,
jawel, het staat er.
Die woorden zijn helaas
te laat gekomen,
ik heb nou een stok gezocht
om mezelf te slaan.
Hoewel geen lelijk eendje meer,
en meer een zwaan,
treft men mij niet langer
onderduikend aan,
spelevarend,
altijd klaterend gedol,
en meestal vrolijk vaag.
Over met dat loos gezwem.
Ik ben oud genoeg,
een arend,
en ik betaal de tol.
Vandaag.
Vannacht was ik mijn zieltje wit.
En dan?
En morgen?
Dan niks.
Eerst maar dit.

FOUTJE
(Gedicht uit 2008)

Door onze handen glijdt de tijd,
terwijl we prioriteiten wegen.
Ik kan daar niet altijd tegen,
al wil ‘k niet klagen over het respijt
dat bij het volbrengen
van Het Grote Iets me wordt gegeven.
Toch zijn er dagen
dat ik Iets Anders
had moeten doen of weten.
Zoals eergisteren
toen ik jouw verjaardag
ben vergeten!

VERGANKELIJKHEID
(Gedicht uit 2006)

Lente leert ons ruiken en je ogen kijken honderduit. De kersenbloesem raakt mij het meest, de explosie als die dan uit haar knoppen spuit. Insecten vliegen aan in horden. Toch, rozerood is straks het gras, als de wind haar voortgang stuit. Ik weet: zij is alleen van vorm veranderd, niet dood, maar gek, ik voel verlies. Dat genietend feest van seks is weer gewoon voortplanting geworden. ALLES VOOR HAAR (Gedicht uit 2008) Ik scheer mijn aars voor haar en zelfs mijn billen, Mijn kop ook kaal, zou zij dat liever willen. Ik cultiveer mijn tors, zet een tattoo, Als zij maar even wil dat ik dat doe.

Ik haal pizza’s in de harde regen. Heus, mijn lief, ik kan er tegen. Vlieg naar de chinees op haar bevel,: “Nee schat, nee schat, ik doe het wel.

Nooit en niets is mij teveel, Ik lieg voor haar, ik steel. Ik spuit slagroom op haar deel, Lik me de krampen in mijn keel.

Vanochtend noemde zij me soft, een watje. Omdat ‘k haar poesje noem in plaats van katje. Ze vindt mij sukkelig, ik word nooit een vent, Droef. Ze is te lang mijn liefde al gewend.

IK WIL UW TOILETPOT ZIJN (Gedicht uit 2010) In uw drift stuurt u mij een boos bericht: U wilt toiletteren en wel op mijn gezicht. O, uw beeldenbrij beroert mij zeer. Meld mij toch details en meer!

Uw blijde pottenpraat doet mij geen kwaad maar deugd. Dat idee van uw vlezigheid boven mijn mond geeft vreugd! Dat ik daar lig en u, oeh, boven op mijn kop ontlast, en ingelukkig poept en plast, poeh!

Ik kijk dan in uw natte gat, o jee en verwerk uw goddelijk gele zee. Ah! Schijt rustig al uw diarree, mij heeft daar niemand nog meer mee.

Volop bevredigd, ’t is goed en fijn. Ik besta onschuldig wit en rond en schuim van uw ontsloten, bolle kont!

Spuit uw pis, het wordt mijn lafenis. Kak uw kak, mijn lievelingsdis. Geef het maar allemaal aan mij, Deez’ overgave maakt mij vrij!

Met een Scheet van Peet

WEGHAIKU

Voetsporen. Niet de weg zelf. Wel een idee van richting voor wie verloren was. WODKA

Ingehouden, ingetoomd, zo duizend jaren. Al dat klein en miezerig vertrouwen afgeroomd in bange, lauwe dagen. Veel langer kan ik dit niet meer verdragen. Na al die levenslange stenenbijterij verruimt mij nu de slijterij. Nu laten tranenmistig mijn doorgaans droge ogen zien, wie binnenin ik ben. De rem is los!

Ik drink wodka en eet haring. Ik smul de peterselie uit de sla en mijn lul verlangt zò naar een paring. Ach, ik eet en drink en kees maar weet dat lang dit geen troost meer wezen zal. Ik moet mijzelf nu destilleren uit het Al. ALTERNATIEF

Er is geen weg. Er is geen zelf. Geen idee van richting. Niemand is ooit verloren geweest, noch kan men iets verliezen, dat er nooit was.